Bobs Balhonger Blog2020-02-14T21:40:02+01:00

Balhonger en nadorst – Rambo op het voetbalveld

Geschreven door: een supporter

Het is een zaterdag, nog niet zo heel lang geleden. Uit de grijze hemel valt de miezerregen. Gewoon lekker voetbalweer dus. Het elftal van de tegenstander komt het veld op. Echt koud is het niet, maar toch zie je dat sommige spelers rillingen hebben. Ze gaan bij elkaar staan en één van hen wijst in de richting van ons doel. We horen dat ze onderling discussiëren, terwijl hun trainer tegen de nummer 9 zegt: ‘Niet zo flauw doen, je gaat gewoon in de spits.’

De speler mokt nog wat, maar checkt dan zijn scheenbeschermers en loopt schoorvoetend in de richting van de middenstip. De tegenstander mag aftrappen, wij vinden dat best. We zullen de bal toch snel genoeg veroveren.

Onze spelers trekken hun groene shirts en witte broeken recht en gaan klaar staan. De outfit van de tegenstander, met die roze biesjes, vinden we lelijk. Nog een reden om ze in te maken. We hebben er echt zin in. Voetbal is ons leven, we staan altijd op het veld.

De scheidsrechter schudt zijn dikke buik nog even op (‘Niets van zeggen, alles wat hij beslist accepteren, hij doet het ook maar in zijn vrije tijd’, heeft onze trainer gezegd) en blaast op zijn fluit. De nummer 9 trapt de bal naar achteren en in plaats van naar voren te rennen, loopt hij een eind terug op zijn eigen helft. ‘Hé, wat doe je nou, naar voren man’, schreeuwt zijn trainer.

Omdat ze nu geen aanspeelpunt in de spits hebben, verspelen onze tegenstanders al snel de bal. Het is zo’n oud, bruin leren monster, misschien eerder ovaal dan rond en door de regen lijkt hij steeds zwaarder te worden. We zijn daar wel aan gewend. We zijn niet het eerste elftal, dus krijgen we niet de beste spullen van de club. Dat maakt ons ook niet uit, zolang we die bal maar in het vijandelijke doel krijgen.

Vanaf onze eigen zestien, waar we de bal onderschept hebben, bouwen we een aanval op. Onze laatste man drijft hem rustig op richting middenlijn. Met zijn lange haar, zijn haarband en verbeten gezicht ziet hij er wel karakteristiek uit. Niemand van de tegenstander stoort hem. Hij schuift de bal naar onze rechtsbuiten, die er een hoekschop uit weet te halen.

Het duurt even voordat de corner genomen wordt. De speler met de haarband lijkt het allemaal aan te kijken en sjokt kalm naar het strafschopgebied. Maar vlak voordat zijn medespeler de bal trapt, krijgt hij een felle uitdrukking in zijn ogen. Hij maakt geluiden die niemand verstaat en spant alle spieren in zijn lijf. Hij ziet de bal aankomen, sprint richting penaltystip, springt omhoog en kopt krachtig raak in de kruising.

Terwijl twee tegenstanders, waar hij tegenop gebotst is, nog kermend op de grond liggen, klinkt er gejuich bij ons en feliciteren we onze laatste man met weer een doelpunt. Hij hoort het zwijgend aan, want veel tekst heeft hij niet in het veld.

We nemen onze plekken weer in en horen hoe de trainer van de tegenstander zijn spelers uitfoetert. ‘Een weggevertje, nu wij, opbouwen en naar voren.’

Ze nemen de aftrap en hun nummer 9 rent nu daadwerkelijk naar voren. Hij kijkt om en ziet een hoge bal aankomen. ‘Die is voor mij’, denkt hij. Hij kijkt snel om zich heen, of hij de bal door moet koppen, terug moet koppen of zelf moet controleren. De bal valt uit de lucht. Nog vijf meter, zo rekent hij, dan is dat ding van mij.

Wat er dan precies gebeurt, zal de spits zich wel nooit herinneren. Want net als hij denkt de bal te kunnen koppen, voelt hij een doffe dreun tegen zijn lijf, waardoor hij tegen de grond smakt in het natte, geurende gras. Het lijkt wel zo’n moment waarin je leven als een film aan je voorbijflitst. De scheids fluit niet, voetbal is een contactsport vindt hij. Dat vinden wij ook.

Langzaam krabbelt de spits overeind. Zijn hele lijft doet zeer. Hij wil net weer proberen wat te lopen als hij enorm schrikt. Want vlak achter hem staat die kerel met die haarband. Hij maakt vreemde kreungeluiden. Om zijn mondhoeken speelt een valse lach en zijn ogen staan gemeen. Medelijden kent hij niet.

‘Het is dus echt waar wat ze in de hele regio zeggen’, denkt de spits. ‘Die laatste man heeft niet voor niets de bijnaam Rambo. Wat nu? Ik moet de komende week echt naar het werk, anders wordt mijn baas weer kwaad en krijg ik misschien de zak. Dat is het allemaal niet waard.’

Even later gaat de spits op de grond zitten en gebaart naar de kant dat zijn bovenbeen zeer doet. ‘Een hamstring,’ hoor je spelers en toeschouwers zeggen. De spits hobbelt naar de kant. Hij voelt twee ogen, onder een haarband, in zijn rug branden. Boven zijn rugnummer verschijnt in plaats van zijn naam, Jansen, een denkbeeldig woord: Watje.

Omdat onze tegenstander geen reservespits heeft, hebben we deze wedstrijd al snel in de tas. Later vallen er nog twee spelers uit nadat ze in de buurt van onze laatste man geweest zijn en in een van zijn slidings terecht zijn gekomen. Want zo kun je dat wel noemen.

Omdat hij keihard gewerkt heeft en de voorsprong groot genoeg is, haalt de trainer onze laatste man tegen het einde van de wedstrijd naar de kant. ‘Hé, Bob Sommen’, roept hij, ‘wisselen!’ Rambo doet zijn haarband af en sjokt het veld af, richting derde helft in de kantine. Zijn mond is droog, hij heeft nadorst. Hij heeft zijn bier weer volop verdiend vandaag.

‘Wat is die gast toch onverzettelijk’, zegt een supporter. ‘Ja’, zegt iemand anders, ‘had ik maar 1 procent van zijn karakter en balhonger, dan wonnen wij met het eerste team misschien ook eens een keer. Hij is echt voor niemand bang.’

‘Nou’, zegt weer een andere supporter, ‘vorige week belde zijn vrouw boos naar de kantine en ik denk dat hij toen toch naar huis gegaan is. Het schijnt dat ze hem een flink pak slaag met de deegroller gegeven heeft.’

Het groepje supporters barst in lachen uit, maar valt meteen stil als ze een stem achter zich horen zeggen: ‘Dat viel wel mee hoor, daarvoor houdt ze te veel van me.’

Terwijl hij naar de kantine loopt, fluit Rambo zijn eigen vrolijke deuntje…

https://youtu.be/JlFqV2YWAAw
Ga naar de bovenkant